dinsdag 25 augustus 2009

Gelijk

Soms, maar echt heel soms, denk ik wel eens dat ik misschien toch rechten had kunnen studeren. Ik heb het altijd glashard ontkent. Rechten, dat was niets voor mij. Toen ik nog jong en onbezonnen was, leek in mijn puberale opstandigheid de advocatuur me een suffe, brallerige bezigheid en een studie voor mensen die maar wat kozen omdat ze niet wisten wat ze anders moesten doen. Mijn vooroordelen van het juristenleven bestonden voornamelijk uit het idee dat grote zakenlieden en andere zichzelf belangrijk-vindende mannen zouden lopen bekvechten over geld, macht en status. En dat soort onzin kon mijn a-commerciele instelling gewoon niet zo goed aan.
Natuurlijk zag ik mijn pa ook goede dingen doen, maar het voorkomen van massaontslagen kwam toen nog niet op mijn lijstje van hemelse deugden.

Maar langzaamaan moet ik toegeven dat knutselen met het recht erg vermakelijk kan zijn. Het naleven van rechtvaardigheid stijgt in mijn achting, maar toch geniet mijn voorkeur vooral het plagen en provoceren van het systeem. Geen parkeerbon in onze familie wordt niet meer tot hoger beroep uitgevochten. Ik begrijp langzaam aan dat je gewoon een heel sneaky, gna-gna goed gevoel krijgt als je de boel licht bedonderd, maar er compleet legitieme argumenten voor geeft en, het allerbelangrijkste, een schoorvoetend gelijk krijgt van de tegenpartij.

Geen opmerkingen: