Het is donderdagmiddag 14.29 en na verscheidene pogingen mijn prioriteiten elders te leggen geef ik het even op en schrijf ik. Gewoon, een klein tijdje spelen met dat rekbare begrip. Of, wat tijd vermorsen.
Einstein haalde weleens leuk aan dat de tijd relatief was. Gespendeerd met een mooi meisje zou de tijd immers veel sneller voorbijgaan dan als je je hand vijf seconden op een gloeiende plaats zou moeten houden.
Ik weet het niet. Tijd is voor mij alles en tijd is voor mij niets.
Ik ben tijd. Ik verlies tijd. Tijd verliest mij. Ik ben in de tijd verloren.
Vorige week las ik in drie dagen de trilogie van The Lord is of the Rings. Doordat ik drie dagen niets anders deed dan lezen heb ik drie dagen tijd verloren. Anderzijds voelt het alsof ik die odyssee naar mount Doom in afzienbaar korte tijd heb afgelegd..
Mijn fantasie is blijkbaar niet aan tijd gebonden. Het ontkend tijd.
Vanmorgen was ik bij de slager. Ik bestelde vlees voor op de barbecue, en terwijl ik dat deed begon het lotjes apparaat te piepen. Blijkbaar was er een kleine storing opgetreden. Na mijn bestelling kocht ik bloemen en liep ik een rondje door het park. De zon was al op en ik voelde de warmte op mijn gezicht schijnen. De vogels zongen, maar ik stoorde mij steeds meer aan hun gepiep. Eenmaal thuis was er al zoveel tijd verstreken dat het me wijs leek op te schieten om op tijd op mijn werk te zijn. Het vervelende gepiep van de lotjesmachine en de vogels vervormde langzaam naar het gepiep van mijn wekker.
Zonder dat ik het zelf doorhad, en tot mijn eigen verbazing had ik tegelijkertijd al heel veel, en helemaal niets ondernomen op deze donderdagochtend, hoewel de prestatie genoemd moet worden dat ik een kwartier door een piepende wekker heb heengedroomd.
Het is donderdagmiddag 15.00 en ik ben weer terug op mijn werk. Het nieuws voor voorgelezen op de radio en ik ben tegelijkertijd in de UB, en op de plaatsen in het nieuws genoemd, maar vooral ook in mijn ouderlijk huis op verschillende flardes van de tijd. De reden hiervoor is de muziek die Radio 4 voor ons geselecteerd heeft. De Fruhlingsonate van Beethoven laat mij weer negen zijn, bovenaan de trap terwijl ik niet kan slapen en mijn pa de piano tot leven brengt.
Toen ik negen was, was 27 jaar ontzettend oud, maar nu, een maand voor mijn 28e, ben ik negen en elke leeftijd daartussen.
Het is 15.30 Ik ben weer in de UB. En ik ga zo surfen.
Bijtijds.
donderdag 29 juli 2010
dinsdag 11 mei 2010
Fiets.
Ik ben een Nederlander. Natuurlijk, ik doe soms als of het niet zo is. Vooral als mensen me een krantenabonnement willen aansmeren, de kindjes in weet-ik-veel-waar geld nodig hebben voor hun weeshuis of als men mij op een andere manier lastig valt. Dan maak ik heel handig gebruik van mijn in Tennessee opgedane “Southern accent”, zodat ze me met rust laten, maar over het algemeen ben ik een echte Nederlander. Ik houd van kaas, hagelslag en bitterballen.
Oh ja, en ik fiets. Mijn fiets en ik zijn goede maten. Ik dicht mijn fiets van nu geen persoonlijkheid meer toe, maar, het woordje “meer” verraadt het al, ik had vroeger namelijk een hele goede vriend. En dat was een fiets. Piet. Piet de fiets was mijn eerste fiets. Mijn eerste eigen fiets. Ik had daarvoor ook een fiets, maar die was vies oranje met zwarte handvaten. Maar Piet was tof. Piet was namelijk rood en had witte handvaten. Bovendien was het zadel en de kettingkast ook wit. Piet was mooi en Piet was van mij, zonder dat hij eerst van mijn broer geweest was. Ik weet nog dat wij altijd de wereld gingen redden. De wereld was op dat moment onze achtertuin. En al racend over de heuvels en door het mos bestreden wij de kwade monsters die de wereld wilden verwoesten, een arm stel kraaien dat naar wormen zocht. Maar elke keer slaagden Piet en ik erin de wereld te behoeden voor naderend onheil. Piet ging ook mee naar school en dat was geweldig, vooral als het geregend had. De strijd tegen de slechteriken ging er toen om zo hard mogelijk door de regenplassen te scheuren, want dan kwam het water in de bosjes terecht en zouden de planten niet uitdrogen. Piet was mijn held en mijn maat.
Ik heb nu geen flauw idee wat er met Piet is gebeurd. Ik kreeg een nieuwe fiets, waarschijnlijk omdat ik op zeker moment met mijn knieën tegen het stuur aankwam. Ik heb inmiddels in verschillende steden gewoond en ben tien fietsen verder. Mijn fiets van nu is degelijk en statig. Ik fiets elke dag naar het station en weer naar huis. Ik werk, ben volwassen en serieus. En met een rotgang scheur ik vandaag weer door een regenplas. Uit nagedachtenis aan Piet.
Oh ja, en ik fiets. Mijn fiets en ik zijn goede maten. Ik dicht mijn fiets van nu geen persoonlijkheid meer toe, maar, het woordje “meer” verraadt het al, ik had vroeger namelijk een hele goede vriend. En dat was een fiets. Piet. Piet de fiets was mijn eerste fiets. Mijn eerste eigen fiets. Ik had daarvoor ook een fiets, maar die was vies oranje met zwarte handvaten. Maar Piet was tof. Piet was namelijk rood en had witte handvaten. Bovendien was het zadel en de kettingkast ook wit. Piet was mooi en Piet was van mij, zonder dat hij eerst van mijn broer geweest was. Ik weet nog dat wij altijd de wereld gingen redden. De wereld was op dat moment onze achtertuin. En al racend over de heuvels en door het mos bestreden wij de kwade monsters die de wereld wilden verwoesten, een arm stel kraaien dat naar wormen zocht. Maar elke keer slaagden Piet en ik erin de wereld te behoeden voor naderend onheil. Piet ging ook mee naar school en dat was geweldig, vooral als het geregend had. De strijd tegen de slechteriken ging er toen om zo hard mogelijk door de regenplassen te scheuren, want dan kwam het water in de bosjes terecht en zouden de planten niet uitdrogen. Piet was mijn held en mijn maat.
Ik heb nu geen flauw idee wat er met Piet is gebeurd. Ik kreeg een nieuwe fiets, waarschijnlijk omdat ik op zeker moment met mijn knieën tegen het stuur aankwam. Ik heb inmiddels in verschillende steden gewoond en ben tien fietsen verder. Mijn fiets van nu is degelijk en statig. Ik fiets elke dag naar het station en weer naar huis. Ik werk, ben volwassen en serieus. En met een rotgang scheur ik vandaag weer door een regenplas. Uit nagedachtenis aan Piet.
Ode aan iemand.
Het is waar. Ook ik heb mijn mindere dagen. Het komt niet heel vaak voor dat ik heel chagrijnig ben. Vandaag echter was ik dat wel. Ik was voor niets naar m'n werk gegaan omdat m'n teamleider niet had doorgegeven dat ik vrij was. Geen geld in t laatje vandaag, maar ook die heerlijke droom van vannacht was bruut door m'n wekker verstoord. In de trein terug sta ik, want er zijn geen zitplekken, hard te piekeren over hoe het nou moet met mijn toekomst, hoe ik nu rijk en beroemd word en wanneer ik nou eens begin met leven.
In mijn gepieker kijk ik de coupé rond. Niemand praat. Niemand kijkt elkaar aan. Niemand lacht. Men kijkt verveeld voor zich uit of naar z'n mobiel. Ik voel me nog triester worden dan ik al ben.
En dan...
BAM!!! een doffe knal vestoort de stilte en de trein vermindert heel snel vaart. Iemand heeft duidelijk aande noodrem getrokken. Dan staan we stil en mensen beginnen zacht tegen elkaar te fluisteren: "wat zal er eens gebeurd zijn?"
Het lijkt ineens alsof iedereen tegelijkertijd zijn eigen wereld terzijde schuift en meteen participeert in het gesprek van de dag. Ook ik ben snel een geanimeerd gesprek aan het voeren over de mogelijkheiden van de vertraging. Als ik naar buiten kijk en zie waar we zijn, net voorbij een verlaten perron van een klein stationnetje, is mijn conclusie: er moet iemand gesprongen zijn.
En ja hoor, kort na mijn constatering wordt er vermeld dat deze trein niet verder zal rijden door 'een aanrijding met een persoon'.
Een aanrijding met een persoon. Ik vind ´t maar een vreemde term. Onemotioneel, terwijl het natuurlijk voor de hele inhoud van de trein emoties oproept. Ook wordt er omgeroepen dat de vertraging nog even kan duren.
Natuurlijk is niet iedereen daar gelukkig mee, maar de stille, chagrijnige stemming in de coupé is compleet omgeslagen naar een gezellige knusse omgeving. Iedereen begint spontaan over waar ze naar toegaan, wat voor werk ze hebben, wie ze straks van het station ophaalt en vooral ook wat ze nou van zo'n ongeluk vinden. Twee gereformeerde vrouwtjes zijn op weg naar een museum in Amsterdam, en vertellen vol enthousiasme aan iedereen die het maar horen wil over hun kinderen en kleinkinderen. De politie is ter plaatse en de ambulancedienst en technische recherche lopen in en om de trein waarop iemand de vraag stelt: De ambulance? Is hij nog te redden dan? Gelach stijgt op in de coupe als het antwoord is: "Nee. De persoon in kwestie moet toch echt van het spoor geschraapt worden."
Als we uiteindelijk na twee uur wachten in een andere trein stappen om onze weg naar Leiden te vervolgen is het overgrote deel van de passagiers in een uitgelaten en melige stemming. De nieuwe trein komt in beweging en terwijl mensen praten en lachen rijden we langs de voorkant van onze oude trein, die besmeurd is met bloed.
Iemand had er vandaag geen zin meer in. Iemand was te wanhopig om hulp te zoeken. Iemand heeft er voor gezorgd dat honderden mensen te laat op hun plaats van bestemming kwamen. Iemand heeft een machinist een trauma of in ieder geval een kleine hartverzakking gegeven. Iemand heeft ook een hele groep mensen met elkaar aan de praat gekregen. Iemand heeft mijn zorgen van de dag even een ochtend weggenomen.
In mijn gepieker kijk ik de coupé rond. Niemand praat. Niemand kijkt elkaar aan. Niemand lacht. Men kijkt verveeld voor zich uit of naar z'n mobiel. Ik voel me nog triester worden dan ik al ben.
En dan...
BAM!!! een doffe knal vestoort de stilte en de trein vermindert heel snel vaart. Iemand heeft duidelijk aande noodrem getrokken. Dan staan we stil en mensen beginnen zacht tegen elkaar te fluisteren: "wat zal er eens gebeurd zijn?"
Het lijkt ineens alsof iedereen tegelijkertijd zijn eigen wereld terzijde schuift en meteen participeert in het gesprek van de dag. Ook ik ben snel een geanimeerd gesprek aan het voeren over de mogelijkheiden van de vertraging. Als ik naar buiten kijk en zie waar we zijn, net voorbij een verlaten perron van een klein stationnetje, is mijn conclusie: er moet iemand gesprongen zijn.
En ja hoor, kort na mijn constatering wordt er vermeld dat deze trein niet verder zal rijden door 'een aanrijding met een persoon'.
Een aanrijding met een persoon. Ik vind ´t maar een vreemde term. Onemotioneel, terwijl het natuurlijk voor de hele inhoud van de trein emoties oproept. Ook wordt er omgeroepen dat de vertraging nog even kan duren.
Natuurlijk is niet iedereen daar gelukkig mee, maar de stille, chagrijnige stemming in de coupé is compleet omgeslagen naar een gezellige knusse omgeving. Iedereen begint spontaan over waar ze naar toegaan, wat voor werk ze hebben, wie ze straks van het station ophaalt en vooral ook wat ze nou van zo'n ongeluk vinden. Twee gereformeerde vrouwtjes zijn op weg naar een museum in Amsterdam, en vertellen vol enthousiasme aan iedereen die het maar horen wil over hun kinderen en kleinkinderen. De politie is ter plaatse en de ambulancedienst en technische recherche lopen in en om de trein waarop iemand de vraag stelt: De ambulance? Is hij nog te redden dan? Gelach stijgt op in de coupe als het antwoord is: "Nee. De persoon in kwestie moet toch echt van het spoor geschraapt worden."
Als we uiteindelijk na twee uur wachten in een andere trein stappen om onze weg naar Leiden te vervolgen is het overgrote deel van de passagiers in een uitgelaten en melige stemming. De nieuwe trein komt in beweging en terwijl mensen praten en lachen rijden we langs de voorkant van onze oude trein, die besmeurd is met bloed.
Iemand had er vandaag geen zin meer in. Iemand was te wanhopig om hulp te zoeken. Iemand heeft er voor gezorgd dat honderden mensen te laat op hun plaats van bestemming kwamen. Iemand heeft een machinist een trauma of in ieder geval een kleine hartverzakking gegeven. Iemand heeft ook een hele groep mensen met elkaar aan de praat gekregen. Iemand heeft mijn zorgen van de dag even een ochtend weggenomen.
Abonneren op:
Posts (Atom)